What's in it for him?
Randa, Hadi and I are sitting outside on the terrace of Costa, a coffee shop at the beginning of Hamra-street. It’s Saturday night, 11 o’clock, and the dark street is lit up green and pink with the Ramadan- decoration. A boy walks by, stops at our table – he wants to sell us a packet of chewing gum. Hadi shakes his head, then notices the bottle of water in the boys hand.
“Do you sell water?” He asks. The boy raises his eyebrows in a manner that means ‘no’ in Lebanon. It’s the bottle he himself is drinking from. “Can you get me a bottle?” Hadi asks. The boy grins and nods with his head towards the bright-lit inside of the coffeeshop. “They sell water, don’t they?” “Yes,” says Hadi, “but it’s 1500 Lebanese liras, very expensive.”
The boys motions us to wait and walks off. First it seems he is just continuing his chewing-gum sales, approaching everyone on the terrace and the sidewalk. Then he disappears and a few minutes later he returns with a bottle of water from Kebab-ji, a fast food place across the street. Hadi gives him 5000 liras, tells him to keep the change and asks the boy where he is from.
The boy’s face turns into a big smile. “The South,” he says, “but I live in Ouzai” (Ouzai is the part of Dahyeh, the largely Shi’a inhabited suburbs of Beirut, closest to the sea). “I come to Hamra every night by shared taxi to sell gum.” “How old are you?” “13” “Shouldn’t you be in school? It’s very important to study.” Hadi tells him. “I am going to school. But at night I sell gum. It’s better than begging. I study hard, but I also pray a lot, because nothing is more important than God, not school, and not politics.” The boy replies. “I agree praying is very important,” Hadi insists, “but God would find it even more important that you study hard. Where are your parents?” “My mother is dead, my father is in the South. I live with my grandparents.” “Ok” Hadi says “well, make sure you study hard and get a good life.”
As the boy turns away, he adds with a certain painful pride: “Within five years, this boy will be throwing rockets over the border.”
Een ongeluk komt nooit alleen...
Ik was natuurlijk niet zomaar zonder te kijken uit de auto gestapt, op die avond dat de spijker me een Jezus-formaat gat in mijn voet bezorgde. Het was donker, het was voor het eerst deze zomer gaan regenen, en onze auto was naar de kant van de weg geschoven door de Daewoo die onze achterbak ingereden was. De klap was behoorlijk geweest, en mijn eerste reactie was daarom ‘hee, waarom giet ik het water dat ik aan het drinken ben over het dashboard in plaats van in mijn mond?’ en de tweede ‘shit, wat was dat, leeft iedereen nog?’, meer dan ‘ligt er misschien een stuk hout-met-roestige-spijker tekenfilmachtig te wezen in deze berm?’. In Libanon gebeuren naar schatting zo’n 500 dodelijke verkeersongelukken per jaar (2004, AUB bulletin), tegenover zo’n 800 in Nederland (2006, CBS) – maar dat met een bevolking van 4 miljoen tegenover 16 miljoen in Nederland. Het verbaast me eerlijk gezegd dat het er niet meer zijn, gezien de ‘verkeersregels’ hier. Ik heb hier meer auto’s op de kop en/of dubbelgevouwen op en naast de weg zien liggen dan ik op één hand kant tellen (dat betekent dat ik, persoonlijk, getuige ben van op zijn minst 1 grootschalig auto-ongeluk per 2 maanden. Kun je je dat voorstellen? Sietske heeft een mooi plaatje van hoe dat er uit kan zien als het nog redelijk goed afloopt).
Maargoed, terug naar de donkere weg net buiten Siddiqine, een dorpje vlakbij Sour, in Zuid-Libanon. De spijker eenmaal uit de voet getrokken renden we naar de auto die van achteren op ons geklapt was. Het bleken drie dames uit het dorp, alledrie zonder rijbewijs, in een huurauto, onderweg terug van een bruiloft. Afgezien van de schok was er ook met hen niet veel aan de hand, behalve het verlies van de voorkant van de auto – inclusief essentiële onderdelen als de motor, die er een beetje belabberd bij hing te bungelen. Het duurde niet lang of het nieuws had zich gemeld in het dorp, en de eerste hangjongeren op scooters kwamen langs om het evenement van dichtbij te bekijken. Alle chauffeurs van langsrijdende auto’s stopten om uitgebreid commentaar te leveren op de schade. Al gauw stonden er 12 mannen aan de auto’s te duwen en trekken, schuldigen aan te wijzen en het ongeluk te beschrijven – de 5 betrokken dames waren gemakshalve in de berm geschoven, naar hun mening werd niet gevraagd – en de gevolgen te voorspellen. In eerste instantie waren ze met zijn allen tegen Walid – zo’n jongeman uit Beirut, het moest wel zijn schuld zijn. Verlossing kwam met de vraag ‘waar kom je vandaan?’ (wat hier zoveel betekent als: wat is je familie/religie/politieke voorkeur?) en hij antwoordde dat zijn opa meneer J. uit Nabatiyeh (een overwegend Shi’a-stadje in Zuid-Libanon) is. Ineens werden er handen geschud, schouders beklopt en was het enige probleem de inmiddels gearriveerde verzekeringsexperts ervan te overtuigen dat het de echtgenoot van de bestuurster was geweest die op het moment van het ongeluk achter het stuur had gezeten – dit terwijl de goede man, in alle haast opgebeld, met zijn zoontje in pyjama kwam aanscheuren op het moment dat de experts al lang en breed de schade aan het fotograferen waren.
Uiteindelijk bleek het allemaal niet zoveel uit te maken wie schuld had en wie niet: in Libanon is de verzekeringspremie onafhankelijk van het aantal ongelukken dat je maakt. Zou misschien geen slecht idee zijn hier de no-claim korting in te voeren...
(PS: Vanaf nu ga ik merendeels in het Engels verder, aangezien Walid naar Nederland terug is en hij ook graag wil meelezen met de roddel en achterklap uit zijn vaderland.)
If you are still wondering...
Now even my ass is blessed
Klassieke fout: uit de auto stappen en niet kijken waar je je voeten neerzet. Dan kan het dus gebeuren dat je middenop een blok hout stapt waar een spijker uitsteekt. En dan kan het gebeuren dat die spijker dwars door je slipper je voetzool in gaat, zo’n centimeter en een half. En als dat gebeurt in zuid Libanon, dan kun je gewoon naar de avond-apotheek voor een tetanus-prik en een antibiotica-kuurtje. Aangezien de woorden ‘injectie’ en ‘open wond’ nog niet in mijn arabische vocabulaire voorkomen, verliep de conversatie tussen Walid en de (waarschijnlijk conservatief-religieuze, gezien het dorp waar we doorheen kwamen,) apotheker als volgt: Apotheker [met een rood hoofd]: De naald moet in haar bil. Walid: De naald moet in je bil Apotheker [kijkt verontschuldigend naar Walid]: Er is geen andere plek, het moet daar, in die spier. Ik doe mijn best om mijn lach te onderdrukken en trek mijn rok ver genoeg omlaag om de juiste plek naald-klaar te maken. De apotheker kijkt verward naar Walid – waarom staat hij er nogsteeds bij te kijken? We toch niet getrouwd? Zijn hoofd wordt ondertussen roder en roder. Als hij in de gaten krijgt dat Walid niet van plan is de ruimte te verlaten, zegt hij: Zeg haar één keer diep in te ademen. Ik adem diep in en hoor de apotheker mompelen: bismillah el rahman el rahim – in de naam van God, de erbarmer, de barmhartige – en prik! Mijn rechterbil is gezegend en het tetanus-gevaar afgewend.