Qussa

Stories from Afar & Up Close

Libanon is anders dan dit clichébeeld

Als Monique Samuel hier langer was gebleven, had ze dat wellicht ingezien

 

Een ingekorte versie van dit artikel is gepubliceerd in nrc*next, 5 september 2011 

 

Sjoerd de Jong vraagt zich af of het nodig is voor een krant om altijd iemand ter plaatse te hebben, als het doel is de lezers informatie te geven over wat er gaande is in de wereld. ‘Een journalist onder vuur is spectaculair, maar niet altijd informatief’, is de subkop van het artikel over oorlogsverslaggevers. Nee, is de conclusie, want het uiteindelijke doel van journalistiek is de lezer informeren, en ‘je kunt heel goed ergens bij zijn zonder te begrijpen wat er eigenlijk gebeurt.’

Het lijkt een open deur, zeker als het gaat om oorlogsverslaggeving: we begrijpen allemaal dat het onder zulke omstandigheden niet altijd mogelijk is om het verhaal van alle kanten te belichten, dat de journalist soms uit veiligheidsoverwegingen aan één kant van het conflict moet blijven staan, of soms zelfs letterlijk op slechts een paar vierkante meter moet proberen een idee te krijgen van wat gebeurt. Voor zo iemand is het dus niet altijd mogelijk om goed overzicht te krijgen. Maar betekent dat dan dat het onder andere omstandigheden wel de informerende taak van de media ten goede komt als er iemand ter plaatse is? Niet altijd, en zeker niet als die persoon ergens voor het eerst komt.

Neem Monique Samuel. Half Egyptisch, half Nederlands, op dit moment op reis door vier landen in het Midden Oosten (Egypte, Jordanië, Israël/Palestina en Libanon) ‘op zoek naar de wortels van de revolutie’. Samuels wil schrijven over de betekenis van vrijheid in het nieuwe Midden Oosten, maar het lijkt alsof zij het ‘oude’ Midden Oosten niet kent. Over Libanon weet ze in elk geval niets dan oude clichés op te halen. Leuk om te lezen? Ongetwijfeld, voor mensen die nog niets over het land weten. Informerend? Absoluut niet. Daarbij staan er ook nog een flink aantal eenzijdige beschrijvingen en zelfs feitelijke onjuistheden in haar stuk, waardoor stereotypen bevestigd worden en waardoor een bepaald (onjuist) beeld van Libanon opnieuw zijn doorgang vindt naar het Westerse publiek. Een paar voorbeelden uit haar artikel:

 ‘Vanaf hier kunnen we niet verder,’ zegt de buschauffeur. ‘Dit is Hezbollah country’. Samuel suggereert een verbinding tussen deze twee zinnen die er niet is: Dahyeh is geen no man’s land waar niemand zonder toestemming van Hezbollah mag komen. Dahyeh is een (buiten)wijk van Beiroet die in aantal inwoners even groot is als de stad zelf, waar Sji’ieten wonen die Hezbollah aanhangen en waar Sji’ieten wonen die misschien Hezbollah niet aanhangen, maar vanwege (informeel) racisme geen woonruimte kunnen vinden in andere buurten van de stad. De bus die niet verder ‘kon’? Die bus stopt in Jisr el-Matar omdat die een vaste route rijdt – als je een minibus met een ander nummer neemt, kun je rechtstreeks de verschillende buurten van Dahyeh in rijden.

Ze beschrijft hoe iedereen vecht voor een plekje in het land, en wie daarbij steun krijgt uit het buitenland. Ze gaat daarbij niet in op het feodale systeem dat in Libanon voor politiek doorgaat, waarbij rijke mannen aan het hoofd staan van hun volgelingen en namens hen een deel van het geheel opeisen om dat vervolgens onder hun aanhangers (over het algemeen geloofsgenoten) te verdelen. Ze beschrijft alleen hoe dat er in de praktijk uitziet in het deel waar Hezbollah populair is, met de bebaarde ‘Hezbollah-politie’, maar niet hoe dat er de wijk Qoreitem in het hartje van Beiroet uitziet, waar beveiligingsmensen van Saad el Hariri de wegen afzetten en bezoekers controleren. Is dat dan de ‘Mustaqbal-politie’? Of de mannen die voor de gemeente het verkeer regelen in Bcharré, het thuisdorp van Christelijk leider Geagea, en die baantjes dankzij hun loyaliteit aan die leider gekregen hebben – de Lebanese Forces-politie?

Het cliché van de dure auto’s naast kapotgeschoten gebouwen kan ook niet ontbreken, net als de mensen die ervan overtuigd zijn dat het binnenkort weer oorlog wordt. Helaas schrijft Samuel de uitspraken alleen maar op, zonder te kijken waar deze ‘voorspellingen’ vandaan komen en wat ze voor (psychologisch) doel dienen. Ze noteert alles wat ze ziet en hoort, want ze ziet en hoort het voor het eerst. Was ze er langer geweest, dan had ze waarschijnlijk ontdekt dat Libanezen over oorlog praten zoals Nederlanders over het weer: als je er altijd over klaagt en je op het ergste voorbereidt, dan kan het alleen maar meevallen.

En dat is waarom het ook in ‘vredestijd’ (want ja, ondanks de onrust is het nu toch echt ‘vrede’ in Libanon) niet altijd een meerwaarde heeft om iemand ter plaatse te hebben. Uiteraard kan er tijdens een eerste bezoek al veel interessants gezien en geschreven worden, maar de betekenis van vrijheid in het nieuwe Midden Oosten zal zo iemand niet kunnen vinden. Misschien dat er aangenomen werd dat Samuel dat wel kon, omdat ze half Arabisch is? Ook bij zo iemand geldt dat als ze de tijd niet heeft of neemt om dieper te graven, om met andere mensen dan restaurantmanagers en beveiligsmannen te praten, als ze zich laat verblinden door de oppervlakkige tegenstellingen en zich niet afvraagt hoe het land economisch in elkaar zit en wat dat voor invloed zou kunnen hebben op de spanningen onder de bevolking (zie wederom: het feodale stelsel), dan wordt de lezer niet beter geïnformeerd dan wanneer hij of zij een willekeurige reisgids openslaat. Het overzicht is misschien makkelijker te geven van buitenaf, voor inzicht is het volgens mij beter iemand ter plaatse te hebben – maar dan moet diegene wel weten waar ze moet kijken.

 

M.m.v. Walid el Houri.