Qussa

Stories from Afar & Up Close

Filtering by Category: This world

Moria No Good

“Moria no good!” Het is een standaard uitroep die ik elke dag wel een keer te horen krijg wanneer ik met mijn team het kamp of de naastgelegen Olive Grove in ga. Ik ben de supervisor van het Health Promotion team van Artsen zonder Grenzen, dat mensen in het kamp adviseert wat te doen om de meest voorkomende gezondheidsproblemen in het overvolle kamp op Lesbos te voorkomen of beperken. Ik ben het met de mensen hier eens: Moria is inderdaad No Good. 

Ik schud zachtjes een opgehangen slaapzak die als deur dienstdoet, en word door een vriendelijke stem gemaand hem open te ritsen. Het hutje is te klein voor mij om rechtop in te staan, maar de bejaarde vrouw die er in leeft, zegt me op de grond te gaan zitten. Wanneer ze dichterbij schuift zie ik dat ze beide onderbenen mist. Of ik misschien weet waar ze een rolstoel kan vinden, vraagt ze. Of desnoods krukken. Een direct antwoord heb ik niet, want rolstoelen zijn niet zomaar voorhanden hier in het kamp. 

Uiteindelijk komt het hoge woord eruit: of ik dan misschien kan helpen een andere plek te vinden om te wonen, in verband met het toilet. Ze is al heel dankbaar, want haar man en kinderen moeten een steile heuvel af voor een toilet en washok dat ze delen met ongeveer 50 anderen, terwijl zij zelf naar het toilet mag in de container waar hun hutje tegenaan leunt. Het toilet daar is echter een hurktoilet, en erg hygiënisch is dat niet in haar situatie. Wederom moet ik haar tot mijn spijt vertellen dat ik daar eigenlijk niets aan kan doen. 

In Moria staan de tentjes en zelf getimmerde hutjes drie rijen dik aan beide zijden van de containers, die oorspronkelijk als tijdelijk verblijf voor mensen in transit bedoeld waren, maar waar nu mensen soms meer dan een jaar hun asielprocedure afwachten. Aan alles is een tekort hier in het kamp, niet alleen aan ruimte: ook aan voedsel, drinkwater, sanitaire voorzieningen en waardige huisvesting die warmte en bescherming biedt.
 
De wachttijd voor de screening die plaats hoort te vinden binnen een paar dagen na aankomst, om te zien of iemand medische of praktische hulp nodig heeft, is inmiddels opgelopen tot zes maanden.Zelfs na zes maanden wordt het dan vaak nog verzet wegens een gebrek aan personeel. Tot die tijd moeten mensen maar zien te overleven in het kamp, net als deze vrouw, kruipend over de grond.

Soms zijn het onverwachte dingen die me aangrijpen. Een Irakees meisje van drie jaar dat tijdens de overtocht in de rubberboot haar schoenen kwijt was geraakt, heeft een nieuw paar weten te bemachtigen via een organisatie die gedoneerde kleding uitdeelt. Helaas zijn het twee rechterschoenen. Een nieuw paar kan ze pas over 6 maanden komen halen.
 
Een andere keer, op weg het kamp uit, werp ik een blik richting het hek. Daar, tussen twee containers in, op een deken op een stapel pallets onder een slaphangend zeiltje, ligt een oude vrouw te slapen. Haar plastic mapje met papieren in haar hand geklemd: dit is nu haar ‘thuis.’ Een jonge man uit Afghanistan die vloeiend Engels en Duits spreekt, vraagt me of wij misschien vrijwilligers nodig hebben voor wat voor klus dan ook: de volgende stap in zijn asielprocedure is nog niet in zicht en hij wordt gek van het niks doen, al maandenlang.

Op grotere schaal zijn de problemen soms niet te bevatten: in de zomer kwamen er zoveel meer mensen aan op Lesbos dan er naar het vasteland vertrokken, dat er op een bepaald moment meer dan drie keer het bedoelde aantal mensen in het kamp verbleven. Nu een klein deel daarvan naar kampen elders in Griekenland verplaatst is, dient het volgende probleem zich aan: de herfst.

Dat betekent koude nachten en vooral flink veel regen, wat het hele kamp onder water zet. De meeste mensen hebben hun tentjes op pallets geplaatst waar het water onderdoor kan stromen, wat geen overbodige luxe is gezien het feit dat ze van steen tot steen tot aan de tentopening moeten springen om geen natte voeten te krijgen. In de Olive Grove is de situatie nog erbarmelijker: daar staan de mannen uit alle macht geulen om hun hutten te graven om de modderstromen buiten hun tent te houden.
 
Kinderen lopen buiten in de kou zonder jas en schoenen, want alles wat ze hebben is doorweekt en wil in dit weer ook niet drogen. Het is slechts een kwestie van een paar dagen tot we ze bij ons in de kliniek zien, hoestend en snotterend. Het ergste is nog dat we ze behandelen en dan weer terug moeten sturen naar hun natte, koude tent. En dan moet de winter nog komen…
 
Welkom op Lesbos. Echt waar, Moria no good.


(blog oorspronkelijk gepubliceerd op de website van Artsen zonder Grenzen)



The Mediterranean is burning

I saw a movie – a documentary, actually.
It was called Fire at Sea.

(Which is just the name of a song.)

A little boy on the island of Lampedusa was feeling anxious.
He had a lazy eye and he threw up when the sea underneath his father’s fishing boat got too rough.
Less than 10 years old, but he didn’t have the manly qualities he felt he should have.
Though his slingshot never missed, he needed to stand on the pontoon during rough weather to train his legs.
And learn how to row.
“Everyone on Lampedusa knows how to fish.”

Meanwhile, we heard the dj playing melancholic love songs from mothers and wives for sons and husbands at sea.
Or stuck on land, when the storm whipped up the waves so high that no one would go into the water.
They were in the kitchen preparing the food.

In between were the calls for help from the ships arriving from Libya.
As if they were normal features of daily life.
They are. They have become a regular part of life.
Eighty, one hundred and fifty, two hundred and forty people on a ship.
Divided in layers according to price, with no air at the bottom and only some on in the middle.
The ship just floats, no petrol no steering wheel no direction no possibility.
Out at sea.

I saw the coast guard get to a ship in time.
Wobbly legs going from the wooden vessel into the rubber speedboat onto the big ship.
Emergency blankets.
Registration.
Picture taking.
Numbering.
Organizing.
“There’s one with chicken pox, he’s coming on board last!”
A friendly pat on the back, almost unnoticed.

I can tell the Eritreans from the West Africans from the Syrians and I wonder why I am looking at them this way.

I saw the coast guard get to a ship too late.
Dehydrated bodies are pulled out first, handed over by arms and legs still strong enough.
They fall into the rubber boat as if life has left them already.
Only breath is left of them.
Maybe a heartbeat.
I can’t tell.
The others climb out by themselves until the boat is empty.
It’s just a metal hull now, surrounded by waves, until the camera moves inside.

Arms.
Legs.
Hips.
Necks.
Shoulders.
Wrists.
Ankles.

We don’t see whole people, only parts.
No faces.
Stacked together in death like they were in the dream that got them in this ship.
They died like this.

Maybe we should see their faces to know who we did this to.

Maybe it is a last act of dignity to not expose them in their last suffering.


Once on the ship the men sit still and the women cry openly.

Once on the island, the men play football and the women watch.
The machine continues -
Numbering.
Registering.
Photographing.
Waiting.

The little boy with the slingshot has a patch on his eye and trouble breathing.
The doctor listens to his lungs and heart and says he will be fine.
I’m not sure the little boy believes him.

There is a Fire at Sea.
The Mediterranean is burning.