Qussa

Stories from Afar & Up Close

Medespelers in de dagelijkse gang van zaken

Het was even wennen: elke dag van half negen tot vier op school zitten, elke dag de hele dag door kletsen en sociaal doen met klasgenoten, en elke middag braaf huiswerk maken. Maar het heeft ook zo zijn charme, een dagelijkse routine, vooral als de verschillende onderdelen kleine ritueeltjes worden in samenspel met de buurtgenoten. De buurvrouw: Ze is er elke ochtend als ik om tien vóór half negen mijn apartment uitstap: de buurvrouw waarmee we de 6e verdieping delen; een volslank, oud vrouwtje met een grijns waar een paar tanden in ontbreken en zachte handen die ze op mijn arm te rusten legt als ze tegen me praat. Altijd als ze thuis is staat haar deur wagenwijd open, waardoor ze goed in de gaten kan houden wie er de lift in- en uitgaan. Mocht het zo zijn dat ik pech heb omdat de lift van de 11e verdieping moet komen en ze me in de gang ziet wachten, dan volgt steevast een vriendelijke ochtendgroet gevolgd door een verzoek (in het Arabisch) om het één of ander: brood, melk, of suiker bijvoorbeeld. Soms begrijp ik waar ze om vraagt, waarna ik terugkeer naar mijn keuken, haar het gevraagde etenswaar geef en via de trap naar beneden ga omdat de lift inmiddels is doorgeschoten naar een andere verdieping. Soms begrijp ik niet wat ze nodig heeft, waarna ze een pantomime opvoert die haar elke wedstrijd ‘Hints’ zou doen winnen, gevolgd door een hoofdschuddend ‘maa lesh, maa lesh’ (maakt niet uit, maakt niet uit) en een duwtje dat me aan de andere kant van de lift doet belanden.

De huisbewaarder: Hij woont in een kamertje naast het hek dat het trappenhuis en de liften van de grote boze buitenwereld scheidt, maar als ik om 7 voor half negen de voordeur van het gebouw uitstap zit hij rustig op zijn witte plastic stoel op de stoep met de buurman van de visserswinkel te kletsen. Net als bij mijn buurvrouw is ook zijn gebit verre van compleet, al zijn de paar tanden die hij heeft bruin van de nicotine, en net als de buurvrouw spreekt hij geen woord anders dan Arabisch, maar dat weerhoudt hem er niet van mij met een brede glimlach in uitgebreide bewoordingen toe te spreken. Ik knik vriendelijk terug, wijs op mijn boeken en zeg in mijn beste Arabisch dat ik nu echt naar school moet, waarna hij me uitzwaait tot op de hoek.

De notenverkoper: Op diezelfde hoek kom ik om 5 voor half negen langs de etalages van de notenverkoper. De eerste paar dagen keek hij me achterdochtig na en het zag er niet naar uit dat hij mijn welgemeende ‘sabag-el-geer’ (goedemorgen) erg kon waarderen, maar nadat ik een keertje ’s middags zijn winkel was binnengestapt kan er nu net een knipoog van herkenning of een hoofdknikje vanaf.

De 2 soldaten: Om 4 voor half negen vindt de dagelijkse keuring plaats: op de laatste kruising voordat ik de campus van de universiteit opga staan soldaten om de buurt in de gaten te houden; elke dag andere en ze zijn altijd met z’n tweeën. Sommigen proberen een gesprek aan te knopen in het Engels, Frans of Arabisch, waarop ik vriendelijk doch vastbesloten reageer met het ophalen van mijn schouders en een onschuldige blik die hopelijk duidelijk maakt dat ik de betreffende taal zogenaamd niet machtig ben. Soms fluiten ze me na, maar gezien de afmetingen van de wapens die ze bij zich dragen reageer ik daar liever helemaal niet op. Het leukste zijn de Arabische complimenten die ze me toefluisteren, poetisch en overdadig en altijd weer anders, die ik zo goed mogelijk probeer te onthouden om ze vervolgens door mijn lerares te laten vertalen: ‘zelfs als de zon niet zou schijnen zou het toch licht zijn als jij er bent’ of ‘begraaf me in al jouw schoonheid’ – wie wil haar dag nou niet op die manier beginnen?