Qussa

Stories from Afar & Up Close

Filtering by Category: Beirut

Soldaten zijn ook maar gewoon mannen

Langzamerhand begint de stad vol te lopen met soldaten. Niet dat er vóór de oorlog geen gewapende mannen op straathoeken stonden, of bovenop geparkeerde tanks onder hun zonneschermpjes zaten, maar dat waren veelal politieagenten in grijs/witte camouflagepakken. Het verschil is dat de mannen die nu de kruispunten in de gaten houden, onopvallend groen/bruingevlekte uniformen dragen. De automatische machinegeweren waar hun armen op rusten zijn echter dezelfde als die van hun voorgangers, evenals de blik in hun ogen: meer gericht op het ronddrentelend vrouwelijk schoon dan op de verkeerslicht-negerende taxichauffeurs. Ook in Dahye, de zuidelijke buitenwijk van Beiroet, beginnen de soldaten terrein te winnen. Daags na het staakt-het-vuren was Hezbollah er nog duidelijk de baas: een man in legeruniform die foto’s wilde maken van de ingestorte gebouwen, werd vriendelijk doch dringend verzocht dat niet te doen: een man met een Hezbollah-pet en machinegeweer bepaalde wie er wel en niet langs de hekken mocht om de situatie op film vast te leggen. De aanwezigheid van het Libanese leger begon daarom aan de wegen rondom Dahye, maar inmiddels zijn de tanks al een flink aantal straathoeken verder richting het centrale (en meest verwoeste) gedeelte gestationeerd, onderweg op elk kruispunt een gewapende soldaat achterlatend.

Nu is de Libanese man bepaald geen straf om naar te kijken, dus maak ik graag een wandelingetje door de buurt. Voor mijn Libanese vriendinnen is deze aanblik echter niets nieuws, dus zijn de dames druk bezig een excursie voor het weekend te plannen: een ritje naar het zuiden. Niet om de schade en verwoesting te bekijken, maar om de UN-soldaten eens goed in zich op te nemen. Aldus Rima: “Mmmm.... Italiaanse mannen...!”

Lesgeven

Omdat de meeste buitenlanders uit Libanon vertrokken zijn, is er een tekort aan leerkrachten Engels. En dus klus ik tijdelijk bij in het talencentrum van mijn lerares Arabisch in de zuidelijk buitenwijk van Beirut. Haar gebouw was niet geraakt, dus hoefden alleen de gebarsten ruiten vervangen te worden om de lessen te kunnen hervatten. Het gebouw er achter was wel gebombardeerd, en ligt nu in brokstukken op de parkeerplaats naast de school. Maandagochtend. Zoals iedere dag begin ik met een rondje 'wat hebben jullie gisteren gedaan?' Hassan en Hussein, twee acht-jarige tweelingbroers, springen op om me hun nieuwste aanwinst te laten zien: een badge met een foto van Nasrallah. "Juf, juf, we zijn naar een feest geweest!" Ik probeer de reden van het feest te achterhalen - bruiloft? verjaardag? een politieke demonstratie? "Nee, nee, iemand was dood in de oorlog!" Ik probeer het verschil uit te leggen tussen vrolijke feesten en verdrietige feesten, en dat een begrafenis over het algemeen een verdrietig feest is, maar dat gaat hier niet op. "Nee hoor, juf, hij was dood maar niemand huilde, iedereen was blij!" Dan maar het woord 'martelaar' uitleggen.

Jad valt bijna in slaap. "Sorry juf, maar ik moest vannacht bij mijn broer in bed slapen omdat we nogsteeds geen nieuw huis hebben gevonden en mijn oom en tante wonen ook al bij opa en oma." Ahmad komt helemaal niet meer naar school - door de vernietiging van een brug tussen school en huis is hij nu twee en een half uur per dag onderweg, in plaats van 20 minuten zoals voorheen, en dat werd zijn moeder toch wat al te gortig.

En dan de les waarin we landen en steden behandelen. Ik vraag om een voorbeeld van een land, en krijg de volgende lijst (als je je nog afvraagt wat er rondgaat in de hoofden van deze jongens): Libanon, Palestina, Syrië, Amerika, Nederland, Iran, Israel... Dan denkt er eentje aan vóór de oorlog, toen ze met die andere vlaggen wapperden: Italië, Duitsland, Brazilië, Portugal, Frankrijk, Engeland (komt dit lijstje iemand bekend voor?).

En alsof het nog niet moeilijk genoeg is om je hoofd bij de les te houden na een maand als die we net meegemaakt hebben, kan er ook nog eens niet geplast worden. Door de Israelische bombardementen en de nogsteeds voortdurende blokkade is er niet genoeg electriciteit in Libanon, waardoor er niet genoeg water naar de watertank op het dak gepompt kan worden, waardoor er niet genoeg water is om de wc door te spoelen...Je begrijpt het probleem.

Politiek in Libanon is een dodelijke sport

Soms begrijp ik niets van de Libanese samenleving. Of eigenlijk, soms wíl ik niet begrijpen wat er gebeurt. De antropoloog in mij vindt het waanzinnig interessant, maar als mens zou ik er zo nu en dan liever ver vandaan blijven. Neem een dag als vandaag. Een rustig kopje thee op een terras in Ashrafiyeh (het Christelijke deel van Beiroet) werd ruw verstoord door een grote verzameling mensen op het drukke kruispunt. Politie-agenten hielden het verkeer tegen, uit luidsprekers klonk opzwepende muziek en er werd druk gezwaaid met vlaggen. Niet de Libanese vlag, maar verschillende afbeeldingen van ceders en kruisen. Onder schel gefluit en geklap werd een spandoek aan een gebouw opgehesen: een enorme foto van Bashir Gemayel, ooit hoofd van de Lebanese Forces (een Christelijke militia tijdens de burgeroorlog) en in 1982, het jaar van de Israelische invasie, verkozen tot president maar vermoord voordat hij daadwerkelijk als zodanig was aangetreden.

Het had een gewone herdenking van de dood van een historisch belangrijke politicus kunnen zijn, maar zoiets bestaat niet in Libanon. De Lebanese Forces waren bondgenoten van het Israelische leger in de jaren 80, en er wordt algemeen aangenomen dat de massa-slachtingen in de Palestijnse vluchtelingenkampen Sabra en Shatila (aangericht door de Lebanese Forces onder toeziend oog van het Israelische leger) een vergeldingsactie waren voor de dood van Gemayel. Een bijeenkomst als vandaag waarbij uit volle borst gezongen wordt ‘Bashir, we zullen je nooit vergeten!’, een week nadat het staakt-het-vuren een einde maakt aan een Israelisch aanval op de Libanese Moslims, is een duidelijke boodschap. Dit gaat nog wel een stapje verder dan gewoon doorfeesten in oorlogstijd terwijl er elders mensen uitgehongerd worden doordat hun dorpen afgesneden zijn van de rest van het land, verder dan je schouders ophalen en zeggen “dit is hún oorlog, niet de mijne” in je veilige huis in de bergen. Hier worden de verschillen tot het uiterste gedreven, hier wordt ronduit bedoeld: was het Israelische leger maar wat succesvoller geweest, deze keer.

Mijn moslimvrienden lachen gelaten om mijn verontwaardiging. “Wen er maar aan, zo gaat het in Libanon!”

Van je landgenoten moet je het maar hebben.

Niet makkelijk, zo vreemd

Het is moeilijk om te beschrijven hoe het is om nu in Libanon, om in Beirut te zijn. Het is geen oorlog, maar het lijkt ook absoluut niet op hoe het voorheen was. Zoals Kamal zei: “Now that the adrenaline is gone, you feel the beating.”En zo is het: de spanning en sensatie van de afgelopen weken zijn verdwenen, en het is zoeken naar wat daarvoor in de plaats kan komen. Het helpt natuurlijk ook niet dat de stad nogsteeds een leeg lijkt. Leeg ís, want Beirut in de zomer is normaal gesproken vol met toeristen, met name Arabieren en in het buitenland woonachtige Libanezen die de stad opsieren met hun dure auto’s en goedgeklede aanwezigheid. Nu lijkt het een beetje op een badplaats in de winter, maar dan bloedheet. Je kijkt om je heen, ziet hoe leuk het kan zijn, en vraagt je af: ‘Waar is iedereen?’

De meeste mensen weten niet precies wat te doen. Doorgaan? Afwachten? Weggaan? Blijven? Veel bedrijven werken nogsteeds volgens hun ‘oorlogsdienstregeling’ – later open en eerder gesloten. De meeste buitenlanders die er zijn, zijn journalisten met een enorme behoefte aan ontspanning en entertainment, of koppige mensen zoals ik die nu proberen moed te verzamelen om de draad van het ‘gewone leven’ weer op te pakken, beseffend dat we eigenlijk een heel nieuw leven moeten opbouwen. Nieuwe vrienden maken, zelfs, omdat er zoveel het land verlaten hebben. Het is goed om af en toe de stad uit te gaan, de zwaar getroffen gebieden te bezoeken, te spreken met de mensen die daadwerkelijk alles verloren hebben en opnieuw moeten beginnen. Het zorgt voor de hoognodige bevestiging dat deze onwerkelijke situatie de realiteit is.

En nu maar hopen dat het goed gaat

“Hij zegt dat Israel Libanon niet meer aan zal vallen!” De moeder des huizes heeft het over Minister Bot, die vandaag op bezoek is in Libanon. Hoe hij dat kan weten is me een raadsel, maar het geeft hoop. Hoop dat de internationale gemeenschap Israel in toom zal houden, dat de vrees van velen dat het binnenkort weer gruwelijk mis zal gaan ongegrond zal blijken. Hoewel het in de rest van de wereld inmiddels geen voorpagina-nieuws meer is, is niemand hier ervan overtuigd dat de oorlog echt over is. “We moeten dansen, en blij zijn”, zei Walid vrijdagavond in de populaire rooftop-bar White; “we leven tenslotten in een war zone, je weet nooit of we volgende week nog wel uit kunnen gaan!” Hij is niet de enige die er zo over denkt. Dat Israel zit te wachten op een provocatie van Hezbollah, daar hoor ik niemand over twijfelen. Het grote verschil is tussen de Moslims die denken dat Nasrallah slim genoeg is om zich rustig te houden, en de Christenen die denken dat hij zich (wederom) zal laten verleiden in een Israelische val te trappen.

En het is juist deze overtuiging die het zo moeilijk maakt het leven een schijn van normaliteit te geven. Het is de angst van mensen hun kinderen terug naar Nada’s taalcentrum te sturen omdat de school gevestigd is in de zuidelijke buitenwijken; het zijn de ongeruste telefoontjes als mijn vrienden ontdekken dat ik in de bus zit onderweg naar Baalbeck, een stad met veel Hezbollah-aanhangers. Het vertrouwen dat het goed zal blijven gaan is broos en groeit maar langzaam. En worden we niet aan de situatie herinnerd door dreigende uitspraken van verschillende Israelische ministers of president Bush, dan wel door het feit dat de electriciteit nogsteeds op rantsoen is, dat de prijs van een busrit in Beirut met 50% verhoogd is, en dat zelfs de meest populaire club op vrijdagavond niet afgeladen vol is. Maar een eerste groepje van 5 leergierige jongetjes is inmiddels met Engelse les begonnen, de restaurants serveren weer anderen dan alleen journalisten en we hebben al ruim 11 uur non-stop electriciteit. Misschien dat we er toch in gaan geloven.