Qussa

Stories from Afar & Up Close

Naoorlogse evacuatie: de bevrijding van de huishoudsters

Vier weken lang heeft Joanna opgesloten gezeten in het appartement van haar werkgever. Elke dag rond het middaguur kwam haar vriendin wat te eten brengen, dat ze in een mandje stopte dat Joanna vanaf de 7e verdieping liet zakken. Drinkwater was er voldoende en de voorraadkasten in huis waren vol, maar de bewoners hadden gas en electriciteit afgesloten toen ze in de eerste week van de oorlog hals-over-kop naar Dubai waren vertrokken en Joanna alleen in huis achterlieten – de deur vanaf buiten op slot gedaan om zeker te weten dat de Filippijnse huishoudster er niet vandoor zou gaan tijdens hun afwezigheid. Vrijwel elk Libanees gezin dat zich hulp in de huishouding kan veroorloven, neemt een huishoudster. De status van deze dames uit de Filippijnen, Sri Lanka, India en Ethiopië varieert van inwonenende medewerker tot slavin: sommigen worden goed behandeld en lijken gelukkig met hun werk, maar van anderen wordt verwacht dat ze 24 uur per dag, 7 dagen per week alle rotklussen in huis opknappen, achter elk gezinslid aanlopen om diens rommel op te ruimen, zonder protest rondgecommandeerd worden door de vrouw en de kinderen des huizes, slapen in een rommelhok met een doos als kast voor hun weinige bezittingen en als het echt erg is, ook nog te zorgen dat de heer des huizes aan zijn trekken komt. Er zijn regelmatig berichten van huishoudsters die proberen weg te lopen, maar ver komen ze meestal niet omdat hun paspoorten in handen zijn van hun werkgevers.

Deze oorlog was voor veel huishoudsters de mogelijkheid waar ze al zo lang op wachtten. Ook al had de Ethiopische ambassade pas in de laatste week van de oorlog een aantal bussen naar Syrië weten te regelen, en had de Filippijnse ambassade uit geldgebrek alleen onderdanen uit ‘extreem onveilige gebieden’ geëvacueerd, velen zagen hun kans schoon om voor het eerst in jaren het land te verlaten. Een buurvrouw die meende dat de oorlog bijna over was en dat de huishoudster wel kon blijven, werd vriendelijk meegedeeld: “Mevrouw, als u mij niet laat gaan, zet ik u vannacht een mes op de keel”. Nu is het directe oorlogsgevaar geweken en zijn veel gezinnen, die heel goed beseffen dat hun hulp niet terug zal komen, dringend op zoek naar nieuwe huishoudsters. Maar ik denk dat er een flink aantal zijn, zoals Joanna, die nogsteeds hoognodig uit hun ‘extreem onveilige gebied’ geëvacueerd zouden moeten worden.

Geen benzine, geen buikpijn

Tabasco, Lindt chocolade-repen, verse champignons, Seven-up en benzine. Het lijkt een vrij willekeurig boodschappenlijstje, maar niets is minder waar: het zijn allemaal zaken die de afgelopen weken schaars, zo niet helemaal onverkrijgbaar zijn geworden in Beirut. Dat de benzine op zou raken, was te verwachten. Zodra de twee soldaten gekidnapt waren en Israel kwam overvliegen, racete iedereen naar het dichtstbijzijnde tankstation om met tenminste een volle tank en liefst nog wat extra jerrycans huiswaarts te keren. Een paar weken later waren de rijen voor de benzine-stations 3 uur lang en tot 5 straten verderop, waarbij er ook nog eens een maximum gold van iets minder dan 10 liter per keer. Er waren mensen die naar de bergen in het noorden reden om daar in één keer een volle tank te halen, of die hun favoriete pompstationhouder een kleinigheidje toestopten in ruil voor wat extra liters. Inmiddels zijn er een aantal ladingen benzine gearriveerd vanuit Syrië en is de situatie iets verbeterd, maar de taxi-chauffeurs gebruiken het nogsteeds als argument om een dubbel tarief te rekenen.

Van de overige zaken op het boodschappenlijstje zijn nog geen nieuwe bezorgingen gedaan vanwege de Israelische blokkade en de kapotte wegen, maar die schaarste heeft zo haar eigen charmes: vragen om Tabasco in een restaurant betekent dat je angstvallig in de gaten wordt gehouden terwijl je ermee in de weer bent en dat het kostbare flesje direct na gebruik weer van de tafel verwijderd wordt. Gerechten met champignons veranderen in glibberige maaltijden met stukjes rubber uit blik, Lindt chocolade-repen zijn inmiddels een zeer gewaardeerd verjaardagscadeau, en Seven-up, tja, Seven-up... waarom was dat eigenlijk zo snel op, toen alle andere frisdranken nog gewoon te verkrijgen waren? Blijkt dat veel Libanezen denken dat het een wonderdrankje is tegen maag- en darmproblemen, en het vooruitzicht van een eventuele maandenlange belegering, terend op rijst, meel, en bonen uit blik deed velen van hen besluiten dat een kratje Seven-up geen overbodige luxe zou zijn.

Ritje naar Saida

Volgende keer…Ja, ik ben een nieuwsgierig aagje. En ja, ik ben goed in het bedenken van excuses om deze eigenschap zinnig te doen lijken. Dus toen de dag na het staakt 't vuren de bussen naar Saida weer mensen vervoerden, besloot ik dat ik het geld net zo goed zelf naar Charif kon gaan brengen.* Normaal gesproken is Beirut – Saida een ritje van maximaal 30 minuten (Libanese rijstijl), maar ik was gewaarschuwd dat het wel eens heel wat langer kon gaan duren. Dat bleek ook zo te zijn. Vier uur en 40 minuten langer dan dat.

De eerste paar kilometer gingen voorspoedig, tot we de eerste brug van de snelweg bereikten. Van de 4 rijbanen waren er nog maar 2 over, de rest lag in brokstokken in het beekje een aantal meter naar beneden. Grote stukken verwrongen staal en ijzer staken aan alle kanten uit de weg. Dit veroorzaakte een kleine opstopping, maar niet genoeg om de moed te laten zakken. Dat kwam later pas, bij de volgende brug, en die daarna en die daarna en die daarna. Het was een surrealistische aanblik. Werkelijk elk viaduct, elke brug, elke overspanning was aan de ene of aan de andere kant geraakt, soms zo precies dat het hele wegdek als een deken dwars over de snelweg lag, soms half gekanteld, soms aan alle kanten uit elkaar gespat. Sommigen waren veranderd in een krater, een enkele met een auto of busje op de bodem. De huizen eromheen waren grijs van het stof, het glas uit de ramen gebarsten, de geparkeerde auto's vol deuken en gaten. Het vormde een schril contrast met de stralende zon, glanzende blauwe zee aan onze rechterhand en de witte en paarse bloemen rondom de bananenplantages ernaast.

Omdat er bij elke brug maar 1 of 2 auto's tegelijk over het puin konden kruipen (in plaats van 6 rijen dik, zoals gewoonlijk), ontstonden er enorme opstoppingen van de massa auto's die naar het zuiden terug wilden. Velen wapperden met Hezbollah-vlaggen of hadden posters op de motorklep met Nasrallah en daaronder de tekst 'de Goddelijke Overwinning'. De zon was bloedheet, en zowel mensen als wagens raakten oververhit van het wachten op de doorgang. De UNHCR deelde flessen water uit die vol graagte geleegd werden in dorstige kelen en kokende motoren. Er heerste een vrolijk gevoel van solidariteit onder de reizigers – wanneer we weer eens langere tijd stil stonden, kwam er steevast iemand langswandelen met snoepjes of andersoortige lekkernijen.

Naast mij in het busje zat een vrouw uit Nabatiyeh met haar zoontje. Nadat hij zijn angst overwonnen had, kroop hij op mijn schoot zodat hij uit het raam kon hangen en met kinderen in andere auto's kon kletsen. Deze extra bron van warmte zorgde dat ik uiterst verfrist in Saida aankwam. Ik had inmiddels wel een aantal nieuwe uitdrukkingen geleerd in het Arabisch, want zijn moeder had de prachtigste opmerkingen bij elke vernielde brug, die haar zoontje dan langzaam herhaalde. Ze vertelde me dat haar huis gelukkig nog in goede staat verkeerde, maar een aantal van haar familieleden waren inmiddels dakloos. Het zou voorlopig wel eventjes krap worden in haar twee-kamer appartement, met 6 volwassenen en 8 kinderen, maar het belangrijkste was dat iedereen nog leefde. Ik vroeg of ik iets voor haar kon doen. 'Nee hoor' zei ze, 'Nasrallah zal overal voor zorgen!'

Na meer dan vier uur nauwelijks bewegen in de hete zon had onze chauffeur er genoeg van. Niet langer solidair met anderen drukte hij het gaspedaal in, slalomde rondom de rest van de wachtende auto's en racete het laatste stuk over een oude hobbelige landweg naar Saida. Helaas was er niet genoeg wind om al het zweet en het stof van me af te waaien, maar het was goed om mijn vrienden daar weer in levende lijve te zien.

(illustratie met dank aan http://knoflog.web-log.nl/)

Gestolen zomer

Zomer in Libanon wordt ook wel grappend ‘Wedding Season’ genoemd. Veel hoogopgeleide Libanezen die in het buitenland werken komen dan terug om in en rond Beirut vakantie te houden en hun trouwerijen te vieren: overdag naar het strand en ’s avonds uit of naar een bruiloft. Deze zomer was er weinig reden tot feesten. Bovendien waren de meeste gasten in de eerste week van de oorlog al teruggekeerd naar hun banen buiten de gevarenzone, of ze hadden Libanon uberhaupt niet weten te bereiken na de bombardementen op het vliegveld - hun zomer noodgedwongen doorbrengend voor de TV. Zij die er nog wel zijn, voelen zich nu moe of ziek. Na een maandlang zich groothouden komt de opgekropte spanning eruit. Het zijn niet de mensen die hun huis verloren hebben, of erger nog, vrienden of familieleden, maar langzaamaan komt het besef dat ook hun levens niet zomaar opgepakt kunnen worden waar ze een maand geleden tot een abrupt halt leken te komen.

‘Ik moet op z’n minst één keer naar Beiroet komen om eens goed dronken te worden, voordat ik weer wegga’ zegt Charif, die zijn hele vakantie in de vluchtelingenopvang in Saida heeft gewerkt. Hij verwoordt de gedachten van veel van mijn vrienden die de de afgelopen maand niet in het Christelijke deel van het land doorgebracht hebben. Maar de hippe strandtenten zijn nu gesloten vanwege het vervuilde zeewater, de festivals zijn afgelast, en de belangrijkste clubs hebben hun boeltje opgepakt om in de veilige bergen in het Noorden neer te strijken. Het is de vraag of ze nog heropenen in Beiroet, nu het seizoen ten einde loopt.

Toen de oorlog nog in volle gang was, ben ik eens een avond gaan kijken één van die clubs in Faraya: de ene helft van de mensen te dronken om op hun benen te staan, de andere helft die op de toiletten klaagde ‘de meeste mensen komen niet eens van de hier!’ De ironie van de DJ’s voorkeur voor nummers als ‘Sunday, Bloody Sunday’ leek aan de meeste feestgangers voorbij te gaan.

Nu zoekt iedereen weer naar het Beiroet van voorheen. Maar het vergt veerkracht en geduld, heel veel geduld. ‘Ze hebben mijn zomer gestolen!’ roept May vertwijfeld uit. Ik vrees dat het niet bij één zomer zal blijven. Het duurt nog wel even voor de olie uit het water verdwenen is, de toeristen en festival-artiesten weer willen komen, en de hoogopgeleide Libanezen er weer van durven dromen een toekomst op te bouwen in eigen land.

Ramptoerisme

‘Die villa, dat is duidelijk Sji’ietische wansmaak. Geen wonder dat Israel zulke precisie-bombardementen heeft kunnen uitvoeren, dit zegt meer dan tien Hezbollah-vlaggen!’ Het zijn de foute grappen die de aanblik van verwoesting wat draaglijker maken. Ik rij met Charif door de bergen naar de stad Nabatiyeh, thuis voor veel Hezbollah-aanhangers. Charif heeft de oorlog in Saida doorgebracht, ik in Beiroet, beiden in wijken die niet geraakt zijn. Maar we hebben de vliegtuigen gehoord en de bommen gevoeld, en nu rijden we langs de huizen van zijn familie in het zuiden om te zien wat de schade is. Het huis van één van zijn ooms bestaat niet meer. Het is gereduceerd tot een berg beton, met een gloednieuwe Hezbollah-vlag aan de resten van het hek. ‘Gelukkig zijn niet ál mijn tantes getrouwd met zulke fanatieke Sji’ieten’, zegt Charif, zelf een Soennietische Moslim. ‘Tijdens de oorlog was ik ook met Hezbollah, geen twijfel over mogelijk. Zij zijn het die een nieuwe Israelische invasie gestopt hebben. Maar nu de oorlog over is, is het tijd om te kijken naar wat er precies gebeurd is, waarom, en hoe het nu verder moet met deze staat binnen de staat.’

Later op de dag ga ik met mijn Christelijke vriend Nour kijken in Dahye, de Sji’ietische buitenwijk van Beiroet - altijd al een buitenbeentje en nu als enige getroffen door de Israelische bombardementen. Al snel lopen we tegen grote bergen puin aan waar de rook nog uit omhoog kringelt. Het is een komen en gaan van nieuwsgierige mensen, velen knijpen hun neus dicht vanwege de stank.

Nour ziet zijn automonteur lopen. Hij en zijn vrouw staan stil naast een balkonhek op de grond dat ooit de 6e verdieping sierde. Zijn zoontje duikt op het puin en trekt een kruk tevoorschijn. De vader pakt het verbogen plastic aan en gooit het terug op de hoop. ‘Daar hebben we niks meer aan, maar Nasrallah gaat voor jou een nieuwe kruk kopen!’. Hij lacht, schijnbaar onverschillig onder het verlies van hun thuis. Zijn vrouw heeft net een nieuwe poster van Nasrallah gekocht, de eerste aanwinst voor een nieuw appartement. Als we weglopen schudt Nour zijn hoofd. ‘Deze mensen zijn zo stom, het is onbegrijpelijk! Jammer trouwens dat ze niet meer platgegooid hebben.’ Ik kijk hem vragend aan. ‘Kijk dan, die gebouwen hier zijn oerlelijk!’ Ik hoop maar dat dat de echte reden achter zijn opmerking is.