Qussa

Stories from Afar & Up Close

Gewoon, omdat we dat zo gewend zijn

Het was het belangrijkste argument van mijn vrienden om mij over te halen te evacueren, na de eerste Israelische bombardementen op de zuidelijke buitenwijk van Beirut: “Wij zijn gewend aan oorlog. Jij niet!” Het verbaasde me zelf hoe snel ik niet meer opschrok van het geluid van de bombardementen, het schudden van appartement, de enorme zwarte rookwolken boven de stad. Zoals Ghada Shamman schrijft in Beirut Nightmares: “Het is waar. Na verloop van tijd kan een persoon gewend raken aan het geluid van ratelende machinegeweren. Men kan zelfs leren door te slapen terwijl de kogels in de rondte vliegen.” Maar dit is geen gewenning, dit lijkt meer op ontkenning. Om rustig te kunnen slapen, moest ik mezelf wel wijsmaken dat mijn huis veilig was, om overdag in de stad op pad te gaan moest ik er wel in geloven dat de rest van Beirut niet gebombardeerd zou worden. Libanezen worden vaak gezien als oppervlakkig en alleen maar bezig met status, aanzien en schone schijn, zeker de upper-class. Het verbaast me niet dat ze daar zo mee bezig zijn. Als de werkelijkheid waarin je leeft zo ingewikkeld is, zo pijnlijk en de problemen schijnbaar onoplosbaar, wat kun je anders doen dan proberen die werkelijkheid te negeren, te bedekken met een glimmend laagje, en datgene aan te pakken waar je wel invloed op kunt uitoefenen, namelijk geld verdienen?

Nu zijn we langzaam weer aan het wennen aan de opbouw van de vrede, maar volledig vertrouwen doen we het nog niet. De schrik sloeg me dan ook om het hart toen Jezzebel in een reactie op mijn blog zei dat ons plan om naar de Italiaanse mannen / UN soldaten in het zuiden te gaan kijken, helaas “door de actualiteit was ingehaald.” Angstig zapte ik van de ene tv-zender naar de andere om erachter te komen wat ze bedoelde. Had Hezbollah weer een Katusha de grens over gestuurd? Was een Israelische tank weer verder het land ingedrongen? Zouden ze echt weer opnieuw begonnen zijn? Er was nieuws over het ontsnapte Oostenrijkse meisje; de laatste ontwikkelingen in Irak; een bomaanslag op een lid van het onderzoeksteam naar de moord op Hariri, Shehade, terwijl hij onderweg was van Beirut naar het zuiden van Libanon; en de gebruikelijke politieke praatprogramma’s. Niets ongebruikelijks, niets dat erop duidde dat er plotseling iets veranderd was aan de situatie hier. Ook mijn vrienden hadden geen idee wat ze zou kunnen bedoelen.

Ze bleek te doelen op de aanslag op Shehade. Mijn vrienden lachten hartelijk – als ze zich daardoor lieten weerhouden naar het zuiden te rijden! Nee, dan zou het nooit ergens van komen. Het was nieuws, maar geen onderwerp van gesprek; eerder een teken dat alles weer terug was bij het oude. Sommige nare dingen wennen dus toch.

Soldaten zijn ook maar gewoon mannen

Langzamerhand begint de stad vol te lopen met soldaten. Niet dat er vóór de oorlog geen gewapende mannen op straathoeken stonden, of bovenop geparkeerde tanks onder hun zonneschermpjes zaten, maar dat waren veelal politieagenten in grijs/witte camouflagepakken. Het verschil is dat de mannen die nu de kruispunten in de gaten houden, onopvallend groen/bruingevlekte uniformen dragen. De automatische machinegeweren waar hun armen op rusten zijn echter dezelfde als die van hun voorgangers, evenals de blik in hun ogen: meer gericht op het ronddrentelend vrouwelijk schoon dan op de verkeerslicht-negerende taxichauffeurs. Ook in Dahye, de zuidelijke buitenwijk van Beiroet, beginnen de soldaten terrein te winnen. Daags na het staakt-het-vuren was Hezbollah er nog duidelijk de baas: een man in legeruniform die foto’s wilde maken van de ingestorte gebouwen, werd vriendelijk doch dringend verzocht dat niet te doen: een man met een Hezbollah-pet en machinegeweer bepaalde wie er wel en niet langs de hekken mocht om de situatie op film vast te leggen. De aanwezigheid van het Libanese leger begon daarom aan de wegen rondom Dahye, maar inmiddels zijn de tanks al een flink aantal straathoeken verder richting het centrale (en meest verwoeste) gedeelte gestationeerd, onderweg op elk kruispunt een gewapende soldaat achterlatend.

Nu is de Libanese man bepaald geen straf om naar te kijken, dus maak ik graag een wandelingetje door de buurt. Voor mijn Libanese vriendinnen is deze aanblik echter niets nieuws, dus zijn de dames druk bezig een excursie voor het weekend te plannen: een ritje naar het zuiden. Niet om de schade en verwoesting te bekijken, maar om de UN-soldaten eens goed in zich op te nemen. Aldus Rima: “Mmmm.... Italiaanse mannen...!”

Te koop: ruimte voor oorlogspraat

“L’Altramoda wenst je veiligheid in deze moeilijke tijden. Al onze vestigingen hebben nu uitverkoop (50% korting!) en heten je van harte welkom van 10 uur ’s ochtends tot 5 uur ’s avonds.” De oorlog was al twee weken in volle gang toen ik dit commerciële sms-bericht ontving, maar kennelijk konden zelfs de vallende bommen de Libanese koopmansgeest niet tot zwijgen brengen. Een groot deel van het land leek weliswaar zowel fysiek als emotioneel ongeraakt door de oorlog, maar hoe lang zou het duren voordat ‘oorlog’ de normale staat van bestaan zou zijn, en het héle land weer zou proberen door te gaan als voorheen? Zou een dergelijk moment bestaan? Hoe verwonderlijk zou dat zijn in een land als Libanon, waar conflict en chaos eerder norm dan uitzondering lijken te zijn? Een maand lang werden er in elk geval nauwelijks nieuwe reclame-posters op de borden gelijmd. Vandaar dat er gedurende de hele oorlog overal langs de wegen naar het zuiden geadverteerd werd met ‘De koning te rijk in Rest House Tyre!’ – ietwat ironisch, gezien de ligging van het betreffende hotel: aan het strand in Tyre, midden tussen de Israelische vaartuigen en de lanceerinstallaties van Hezbollah, met al het overvliegend geweld dat daarmee gepaard ging. Slechts één bank durfde het aan te adverteren tijdens de oorlog. Grote aanplakbiljetten gevuld met jaartallen van Israelische invasies, eindigend in 2006, met ‘Ook dit maal zullen we weer herbouwen’. Misschien ietwat voorbarig, maar zeker hoopgevend.

Inmiddels zijn de gevechten en de verdwaasdheid van de afgelopen maand voorbij, en geldt ook in de reclamewereld ruim baan voor de oorlog. Een groot deel van de billboards in het land wordt bezet door de posters van Hezbollah. Ze tonen ons foto’s van vechtende strijders; Hassan Nasrallah; verwoeste huizen met de tekst ‘Made in America – Trade Mark’; de begrafenis van een Israelische soldaat; en een jongetje met een gele vlag. Ernaast wordt in Arabisch, Frans of Engels ‘De Goddelijke Overwinning’ uitgeroepen. Het andere deel van de billboards wordt langzaamaan weer ingenomen door de adverteerders van weleer – banken, mode-winkels en drank. Vrijwel zonder uitzondering refereren ze aan de oorlog, al dan niet spottend. Het bekende whisky merk dat ons aanmoedigt vooral te blijven lopen geeft ons een plaatje van de meter van de benzinetank: leeg. ‘Keep walking’. En beter nog: de brug achter je verwoest? ‘Keep walking’. Die Libanezen zijn niet stuk te krijgen.

Lesgeven

Omdat de meeste buitenlanders uit Libanon vertrokken zijn, is er een tekort aan leerkrachten Engels. En dus klus ik tijdelijk bij in het talencentrum van mijn lerares Arabisch in de zuidelijk buitenwijk van Beirut. Haar gebouw was niet geraakt, dus hoefden alleen de gebarsten ruiten vervangen te worden om de lessen te kunnen hervatten. Het gebouw er achter was wel gebombardeerd, en ligt nu in brokstukken op de parkeerplaats naast de school. Maandagochtend. Zoals iedere dag begin ik met een rondje 'wat hebben jullie gisteren gedaan?' Hassan en Hussein, twee acht-jarige tweelingbroers, springen op om me hun nieuwste aanwinst te laten zien: een badge met een foto van Nasrallah. "Juf, juf, we zijn naar een feest geweest!" Ik probeer de reden van het feest te achterhalen - bruiloft? verjaardag? een politieke demonstratie? "Nee, nee, iemand was dood in de oorlog!" Ik probeer het verschil uit te leggen tussen vrolijke feesten en verdrietige feesten, en dat een begrafenis over het algemeen een verdrietig feest is, maar dat gaat hier niet op. "Nee hoor, juf, hij was dood maar niemand huilde, iedereen was blij!" Dan maar het woord 'martelaar' uitleggen.

Jad valt bijna in slaap. "Sorry juf, maar ik moest vannacht bij mijn broer in bed slapen omdat we nogsteeds geen nieuw huis hebben gevonden en mijn oom en tante wonen ook al bij opa en oma." Ahmad komt helemaal niet meer naar school - door de vernietiging van een brug tussen school en huis is hij nu twee en een half uur per dag onderweg, in plaats van 20 minuten zoals voorheen, en dat werd zijn moeder toch wat al te gortig.

En dan de les waarin we landen en steden behandelen. Ik vraag om een voorbeeld van een land, en krijg de volgende lijst (als je je nog afvraagt wat er rondgaat in de hoofden van deze jongens): Libanon, Palestina, Syrië, Amerika, Nederland, Iran, Israel... Dan denkt er eentje aan vóór de oorlog, toen ze met die andere vlaggen wapperden: Italië, Duitsland, Brazilië, Portugal, Frankrijk, Engeland (komt dit lijstje iemand bekend voor?).

En alsof het nog niet moeilijk genoeg is om je hoofd bij de les te houden na een maand als die we net meegemaakt hebben, kan er ook nog eens niet geplast worden. Door de Israelische bombardementen en de nogsteeds voortdurende blokkade is er niet genoeg electriciteit in Libanon, waardoor er niet genoeg water naar de watertank op het dak gepompt kan worden, waardoor er niet genoeg water is om de wc door te spoelen...Je begrijpt het probleem.

Bint Jbeil, Aitaroun, Maroun el Ras

Eerst woede. Toen verdriet. Toen leegte. En toen begrip voor mensen die fotograaf worden in plaats van journalist: sommige dingen zijn onbeschrijfelijk. Wat volgt is een poging om een rit door het zuiden van Libanon in woorden te vatten. Alles is grauw. Het stof van de brokken beton en cement bedekt alles wat nog eventueel herkenbaar is als huisraad met een dikke grijze laag. Sommige huizen zijn doormidden gespleten, de ene helft in puin op de grond, de andere helft nog overeind – de gemakkelijke fauteuils die eerst voor de televisie stonden, kijken nu ineens uit over de brokstukken. Andere gebouwen zien eruit als een stapel doffe pannenkoeken: plafond op plafond gestapeld, acht, negen, tien lagen dik. Van de persoonlijke bezittingen van de bewoners is niets meer over.

Sommige dorpen zijn voor meer dan de helft vernietigd. Kilometer na kilometer strekt de verwoesting zich uit. Auto’s uitgebrand, resten van benzinestations zwartgeblakerd, elke brug vernietigd. Lange stukken asfalt zonder brug worden onderbroken door enorme kraters in de weg. In de dorpen wordt het leven voor zover mogelijk weer opgepakt: de supermarkt heeft een gat in het dak en een neergestort balkon voor de voordeur, maar alles waar de verpakking van heel is kan via het zijraam verkocht worden. Een groep meisjes zit met de benen bungelend op de rand van een halve verdieping, zwaaiend naar de bulldozer die voorbij komt.

Bint Jbeil, Aitaroun en Maroun el Ras zijn namen die ik alleen kende van het nieuws; het zijn de dorpen dichtbij de Israelische grens waar de hevigste gevechten plaatsvonden. Er doorheen rijden is onwerkelijk. Niets is er meer heel, niets. De weinige huizen die nog overeind staan zijn zwaar beschadigd, ruiten gebarsten, deuren uit hun sponningen gerukt, geen dakpan meer op de juiste plek. Mensen doorzoeken de resten van hun woningen op bruikbare overblijfselen, schijnbaar tevergeefs.

De door Hezbollah opgehangen spandoeken waarschuwen Rice in drie talen dat ze haar ‘nieuwe Midden Oosten’ wel kan vergeten. “Ons bloed heeft gewonnen” wordt afgewisseld met “dit is jullie democratie, USA”. De welbekende gele vlaggen wapperen aan de verbogen stukken ijzer van de gebombardeerde huizen. Ik vraag de taxi-chauffeur of we naar Maroun el Ras kunnen rijden. “Nee,” zegt hij “dat is nu Israel.” Ik zou graag met de Israelische soldaten gaan praten. Ik wil wel eens weten of zij de aanblik van de door hen aangerichte ravage kunnen verdragen.