Vluchtelingenopvangcentraproblematiek
“Dat zijn niet echt Libanezen,” vertrouwde ze me op fluistertoon toe. “Ze komen wel uit Libanon, maar het zijn geen echte Libanezen.” Het was één van de vluchtelingen in het opvangcentrum in Damascus die net als ik haar tijd vulde met vrijwilligerswerk. Eten serveren, kleding inzamelen en uitdelen aan de mensen die zelf niets mee hadden kunnen nemen, en de kinderen bezighouden met klap- en springspelletjes. Het zijn dagelijkse bezigheden, die me een beetje nuttig doen voelen. De opmerking van mijn mede-vrijwilligerster betrof een groep nieuw-aangekomen vluchtelingen. Geen ‘gewone mensen’, maar bedouïnen. Hun komst zorgde voor een kleine opstand onder de eerder aangekomen vluchtelingen: met deze ‘onbeschaafde mensen’ konden zij niet aan één tafel zitten. Ondanks het alom gewaardeerde spreekwoord ‘beggars can’t be choosers’, komen er nu dagelijks rond etenstijd twee vrijwilligers extra naar het centrum, om de beide groepen apart van elkaar van voedsel te voorzien.
De rangorde in vluchtelingenland is niet alleen afhankelijk van de plaats van herkomst, maar ook van het opvangcentrum. In Kefer Susseh, in een leeggeruimd gebouw bij een blindenschool, worden alle maaltijden gesponsord door Syriatel. In andere centra is dat niet het geval, en er werd ons dan ook gevraagd de niet-aangegeten broodjes en schalen groente netjes terug te brengen naar de keuken, van waaruit het overgebleven voedsel netjes ingepakt naar een ander, minder goedbedeeld centrum wordt gebracht.
Maar juist omdat het centrum in Kefer Susseh het qua donaties goed voor elkaar heeft, kampt het met een ander probleem: een overschot aan vrijwilligers. Veel van de donateurs komen van rijke Damasceense families, en die sturen behalve grote sommen geld ook hun kinderen naar de centra om mee te helpen. Dat betekent dat er naast de 600 vluchtelingen nog zo’n 100 pubers rondrennen die meer met elkaar bezig zijn dan met wat er gedaan moet worden in het centrum. “Tja,” verzuchtte de coördinatrice, “ze zijn meer tot last dan tot hulp, maargoed, we kunnen het ons niet veroorloven de ouders voor het hoofd te stoten...”.
Omdat de dagelijkse gang van zaken inmiddels op rolletjes loopt, is er meer tijd voor ons om met de vluchtelingen te kletsen. Vaak word ik gevraagd Engelse les te geven, wat meestal uitloopt in Arabische les voor mij, of in een mix van Frans, Duits en Engels met klappen en stampen en liedjes zingen. Vandaag kwam er een imam naar het centrum, die via een tolk met mij wilde kletsen. Hij vond het prachtig dat ik als niet-gelovige de Moslims kwam helpen. Toen ik hem vertelde dat ik weer terug zou gaan naar Beirut, zei hij voor me te zullen bidden. Ik moest me inhouden om geen opmerking te maken over het feit dat God niet echt naar de Moslims lijkt te luisteren, de laatste tijd...