Qussa

Stories from Afar & Up Close

Filtering by Category: Nederlands

Hulp

Ambulance Rode Kruis"Het Rode Kruis is niet alleen ons logo: heb embleem biedt ons bescherming, aan ons verleend door de Geneva Convention en Internationaal Recht. Het was moeilijk voldoende moed te verzamelen nadat ze de ambulances aangevallen hadden, voor onze vrijwilligers om nog te geloven in het werk dat ze doen". Aan het woord is Ali Saad, de coordinator van het Rode Kruis in Zuid Libanon. Ik spreek met hem in Beirut, een aantal dagen nadat Israelische raketten twee ambulances verwoest hebben. Op beelden van de aanval lijkt het alsof het rode kruis op het dak van de busjes als schietschijf gebruikt is. Vol geraakt.

"Doordat het werk zo gevaarlijk geworden is, hebben we ons moeten beperken tot het allerbelangrijkste: transport van gewonden. Tot nu toe hebben we in Zuid Libanon 2200 gewonden naar ziekenhuizen weten evacueren, maar slechts 200 lichamen weten te bergen, met name diegene die langs de wegen lagen op makkelijk toegankelijke plekken. We hebben slechts beperkt mogelijkheid gehad slachtoffers onder het puin vandaan te halen." Saad werkt al sinds 1984 voor het Rode Kruis in Zuid Libanon, en hij vertelt me dat de bombardementen en verwondingen erger zijn dan in eerdere oorlogen. Pas na een aantal keer doorvragen, laat hij iets meer los dan alleen statistieken. "Het is zo moeilijk om al die lichamen te zien die volledig in stukken zijn gereten, compleet verbrand, ingewanden die een paar meter verderop liggen. Het is onmenselijk." Zijn stem wordt steeds zachter naarmate hij er meer over vertelt. Hij kijkt met gebogen hoofd naar zijn 7-jarige zoontje dat in het kantoor rondhuppelt, en zucht. "Meer dan de helft van de slachtoffers is kind."

Ondanks het zware werk, weet hij ook de positieve dingen te waarderen. Bijvoorbeeld het feit dat zo ontzettend veel Libanezen spontaan bloed zijn komen geven, zonder dat daar een oproep voor nodig was.

Charif, een van mijn vrienden die in Saida de coordinatie van medische voorzieningen in een aantal vluchtelingen-opvangcentra in handen heeft, is ook positief. Er zijn voorlopig voldoende medicijnen in Saida, heeft de apotheker hem verzekerd. Het enige dat hij nodig heeft, is geld om ze te kopen.

Willen jullie wat doen? Ik waardeer het natuurlijk heel erg dat jullie met mij meeleven, maar ik zou het nog meer waarderen als jullie me hierbij willen helpen. Als iedereen die dit leest 5 euro geeft (of meer, natuurlijk), hebben we al snel een flink bedrag om Charif mee te helpen. En met Charif de ongeveer 20.000 vluchtelingen waar hij over waakt. Als je wil geven, graag!, dan kun je het overmaken naar postbanknr. 6630979 tnv N. Kegels te Oosterhout (Gld.). Ik neem het hier kosteloos op bij een geldautomaat en geef het hoogstpersoonlijk aan Charif. Doen wij ook nog eens wat nuttigs. Dankjewel!

Onbegrijpelijk nieuws

Ik weet niet waar ik moet beginnen.Bij de beelden op TV van een zesjarig Libanees meisje, haar been geamputeerd onder de knie vanwege verwondingen veroorzaakt door een bominslag, die zegt: “Ik denk dat ze bommen gooien omdat ze ons niet aardig vinden”?

Bij de beelden op TV van een auto die uit een krater getakeld wordt waar een paar uur geleden nog een brug was, de bestuurder gereduceerd tot stukken verkoold vlees?

Of bij de beelden op TV van de demonstraties wereldwijd tegen de oorlog, in Europa, de USA en zelfs in Jerusalem, waar demonstranten Israel oproepen de bombardementen te stoppen?

En bij de berichten dat de Venezuelaanse president Chavez de ambassadeur uit Israel heeft teruggeroepen?

Het is moeilijk om positief, of beter, enigzins objectief te blijven, als je zoveel verwoesting en pijn ziet. Als je de leugens hoort die aan beide kanten om het hardst roepen de waarheid te zijn. “We hebben bijna onze doelen bereikt”, zegt Olmert. Maar hoe kan dat, als die doelen elke dag veranderen? Een bufferzone van een paar kilometer; of, zoals vanmorgen bekend werd, doorstoten tot aan de Litani rivier, 30 km landinwaarts vanaf de grens? Hezbollah uitschakelen; of, zoals blijkt nadat vannacht voor het eerst grote schade is aangericht aan bruggen en wegen in het christelijke gedeelte van het land, heel Libanon verwoesten?

Israel bericht 300 tot 400 Hezbollah-strijders gedood te hebben, Hezbollah zegt dat het er 45 zijn. Aangezien Hezbollah de dood van haar strijders aankondigt met “al Mukawama tzuff” (met grote vreugde deelt het verzet U mede...), dezelfde woorden als waarmee de bruid wordt geintroduceerd op een bruiloft, is het verleiderlijk te denken dat zij eerlijk zijn over het aantal doden. Maar ook zij zullen hun redenen hebben om nederlagen te verzwijgen, al hebben ze nog zo’n 25.000 strijders over.

Interessanter dan het verschil tussen de Israelische en de Libanese media is het verschil tussen de Libanese TV zenders onderling. Het tegenovergestelde van Al Manar, Hezbollah TV, is LBC, een christelijke zender. Tot nu toe waren zij redelijk neutraal in hun berichtgeving, maar na vannacht hebben ze zich vrijwel geheel tegen Hezbollah gekeerd en is de oorlog in hun ogen veranderd van ‘vaderlandslievende zelfverdediging’ in een ‘pure, nutteloze krachtmeting’. Subtieler is echter het feit dat ze voor het eerst de namen oplazen van de slachtoffers van de aanvallen. De meer dan 800 doden in het zuiden waren statistieken, maar nu ‘Joseph’ en ‘Antoine’ geraakt zijn, kunnen ze er niet langer omheen: de oorlog is niet meer alleen tegen de Sji’ieten, het gaat nu om heel Libanon.

Beirut, oh Beirut

Aan de grens kreeg ik het een beetje benauwd. Ik zag de bussen vol vluchtelingen het land uitgaan en de enorme UN-vrachtwagens vol hulpgoederen het land ingaan. Maar ik had inmiddels mijn paspoort aan de 'wasta' (connecties) van Faysal's vader gegeven, en voor ik het wist was ik Syrië uit en Libanon in. We waren met zijn vieren in de auto: Faysal en zijn vader waren mij en zijn broer op komen halen aan de enige grens die nog open is, die in het Noorden tussen Tripoli en Tartus. De weg naar het zuiden richting Beirut was leger dan normaal, maar verder leek het alsof er niets aan de hand was. Ongeveer een uur van de grens begonnen de gevolgen van de oorlog duidelijker te worden: lange rijen voor de benzine-stations, en meer en meer bedrijven met de rolluiken naar beneden en de deuren gesloten.

Hier in Beirut is het rustig. De straten zijn alweer wat drukker dan toen ik de stad verliet. Alleen de stank van afval is op sommige plaatsen niet te harden - de meeste vuilnismannen komen uit India en zijn inmiddels geëvacueerd...

Vluchtelingenopvangcentraproblematiek

“Dat zijn niet echt Libanezen,” vertrouwde ze me op fluistertoon toe. “Ze komen wel uit Libanon, maar het zijn geen echte Libanezen.” Het was één van de vluchtelingen in het opvangcentrum in Damascus die net als ik haar tijd vulde met vrijwilligerswerk. Eten serveren, kleding inzamelen en uitdelen aan de mensen die zelf niets mee hadden kunnen nemen, en de kinderen bezighouden met klap- en springspelletjes. Het zijn dagelijkse bezigheden, die me een beetje nuttig doen voelen. De opmerking van mijn mede-vrijwilligerster betrof een groep nieuw-aangekomen vluchtelingen. Geen ‘gewone mensen’, maar bedouïnen. Hun komst zorgde voor een kleine opstand onder de eerder aangekomen vluchtelingen: met deze ‘onbeschaafde mensen’ konden zij niet aan één tafel zitten. Ondanks het alom gewaardeerde spreekwoord ‘beggars can’t be choosers’, komen er nu dagelijks rond etenstijd twee vrijwilligers extra naar het centrum, om de beide groepen apart van elkaar van voedsel te voorzien.

De rangorde in vluchtelingenland is niet alleen afhankelijk van de plaats van herkomst, maar ook van het opvangcentrum. In Kefer Susseh, in een leeggeruimd gebouw bij een blindenschool, worden alle maaltijden gesponsord door Syriatel. In andere centra is dat niet het geval, en er werd ons dan ook gevraagd de niet-aangegeten broodjes en schalen groente netjes terug te brengen naar de keuken, van waaruit het overgebleven voedsel netjes ingepakt naar een ander, minder goedbedeeld centrum wordt gebracht.

Maar juist omdat het centrum in Kefer Susseh het qua donaties goed voor elkaar heeft, kampt het met een ander probleem: een overschot aan vrijwilligers. Veel van de donateurs komen van rijke Damasceense families, en die sturen behalve grote sommen geld ook hun kinderen naar de centra om mee te helpen. Dat betekent dat er naast de 600 vluchtelingen nog zo’n 100 pubers rondrennen die meer met elkaar bezig zijn dan met wat er gedaan moet worden in het centrum. “Tja,” verzuchtte de coördinatrice, “ze zijn meer tot last dan tot hulp, maargoed, we kunnen het ons niet veroorloven de ouders voor het hoofd te stoten...”.

Omdat de dagelijkse gang van zaken inmiddels op rolletjes loopt, is er meer tijd voor ons om met de vluchtelingen te kletsen. Vaak word ik gevraagd Engelse les te geven, wat meestal uitloopt in Arabische les voor mij, of in een mix van Frans, Duits en Engels met klappen en stampen en liedjes zingen. Vandaag kwam er een imam naar het centrum, die via een tolk met mij wilde kletsen. Hij vond het prachtig dat ik als niet-gelovige de Moslims kwam helpen. Toen ik hem vertelde dat ik weer terug zou gaan naar Beirut, zei hij voor me te zullen bidden. Ik moest me inhouden om geen opmerking te maken over het feit dat God niet echt naar de Moslims lijkt te luisteren, de laatste tijd...

Wachten op de overwinning

Vlak na de grenspost met Masnaa, aan de Syrische kant van de grens, staan vrijwilligers klaar om de vluchtelingen uit Libanon te verwelkomen. Het Advocatengilde van Damascus heeft een grote tent neergezet om vraag en aanbod van hulp te coördineren. Er worden broodjes gesmeerd, koffie en flessen water uitgedeeld, namen genoteerd om verloren familieleden te kunnen herenigen, en er is medische hulp voor mensen die verward of lichtgewond het land binnenkomen. Sommigen vluchtelingen hebben uren in de open laadbak van een vrachtwagen gezeten, anderen zijn uitgeput omdat ze de laatste kilometers in de hitte hebben moeten lopen. In de schaduw van de tent komen ze tot rust. Opluchting het land uit te zijn en verdriet om achtergelaten familie en vrienden wisselen elkaar af.

Syriatel, de nationale telefoonmaatschappij, heeft bussen ter beschikking gesteld om de vluchtelingen naar de opvangplekken in Damascus te vervoeren. “Het maakt ons niet uit wie de mensen zijn of waar ze vandaan komen”, aldus Bassem Najib, advocaat en organisator. “Libanezen zijn onze broeders, en we voelen hun pijn.”

“Ikzelf ben Christen, maar ik sta pal achter de huidige strijd van Hezbollah. Het plan van Israel om verdeeldheid tussen verschillende religies te zaaien, is gedoemd te mislukken. Iedereen hier wil dat Hezbollah dit gaat winnen.”

Een soortgelijk geluid is te horen onder de gevluchte Libanezen die onderdak hebben gevonden in de slaapzalen van de Universiteit van Damascus. Er is hier geen sprake van ‘Hezbollah-moeheid’, de sympathie voor de organisatie is alleen maar sterker geworden. Abbas Zreyk uit Karak, een dorp in de Beqa’a Vallei, stelt het als volgt: “Zij, de Israeliërs, willen de veiligheid van Israel garanderen. Wij willen de veiligheid van de Arabische landen garanderen. Daarom steunen we Hezbollah in het gevecht tegen de Israelische invasie.”

Hij en zijn vrouw en drie kleine kinderen zijn met hun eigen auto naar Syrië gereden. Aan het nummerbord is te zien dat hij in Libanon werkte als taxichauffeur. Hij is blij met de gastvrijheid van de Syriërs. “Ik kan nu niet werken, dus we zijn afhankelijk van de mensen hier. Veel mensen zijn niet gevlucht uit angst niet voor eten en onderdak te kunnen zorgen. Nu zitten ze vast in hun dorpen, afgesloten van de buitenwereld en onder constante dreiging van bombardementen.”

Uit de kofferbak vol met kleding diept hij een paar foto’s op die hij gemaakt heeft in de eerste paar dagen van de oorlog. Brandende en half verkoolde lichamen naast ingestorte huizen. Met ogen die vollopen met tranen vraagt hij of de Nederlandse kranten dit soort foto’s ook publiceren.

Vanuit de slaapzalen wordt omgeroepen dat het lunchtijd is. De 150 vrijwilligers, veelal studenten die zomervakantie hebben, zijn van ’s ochtends 8 uur tot ’s avonds 10 uur in touw om de ongeveer 3000 vluchtelingen die de universiteit herbergt van eten en onderdak te voorzien. In de kantine worden grote stapels brood en kannen water uitgedeeld. Er staat een kleine televisie waarvan het geluid versterkt wordt door een paar grote luidsprekers, maar slechts een enkeling lijkt er acht op te slaan. De meeste mensen hangen gelaten rond in de gangen en op de bankjes buiten onder de bomen. Voor de kinderen worden excursies naar speeltuinen en parken georganiseerd, ouderen kletsen met elkaar of lezen de krant.

Een oma vertelt dat haar kleindochter in de schuildkelder geboren is. Ze hebben haar ‘Naazigha’ genoemd, wat ‘vluchteling’ betekent. Een oude man staart uit het raam. Hij heeft 9 van zijn kinderen en kleinkinderen verloren, bedolven onder het puin van zijn huis. Hij heeft sindsdien geen woord meer gesproken.

In het kantoor van de coordinator komt een welgestelde Syriër gehaast binnenstappen. “Ik heb ruimte voor 10 of 11 families”, zegt hij. “Zal ik er nu direct 3 meenemen?” Voor de Libanese families die in de slaapzalen blijven valt niets anders te doen dan wachten. “Ons huis is verwoest, onze auto’s zijn kapot, we hebben niets meer behalve de kleren die we dragen. Als dit voorbij is, gaan we terug om ons land mooier en sterker op te bouwen dan het ooit geweest is. Tot die tijd wachten we, we wachten op de overwinning van Nasrallah.”